[NL] Musica Mediaevalis 3/40 – Einsiedeln 121

Notker Balbelus - Psallentes
"Inventor" of the sequentia Notker Balbelus - thinking of new texts?

Nauwelijks honderd kilometer ten zuidwesten van de Abdij van Sankt Gallen ligt een andere Benedictijner Abdij, die van Einsiedeln. Jonger dan Sankt Gallen, maar toch nog steeds uit de negende eeuw, heeft ook deze abdij een belangrijke rol gespeeld in de vroege ontwikkeling van het gregoriaans, zoals dat blijkt uit een belangrijke verzameling manuscripten. Eén ervan is het graduale met het nummer 121. Het handschrift beslaat driehonderd folio’s, dus zeshonderd bladzijden. Toch is het niet monumentaal, veeleer een kleinood (16 cm hoog en 10 cm breed met een schrijfoppervlak van 12,5 cm op 7,5 cm), maar wel van onschatbare waarde. Het boek werd geschreven in de Abdij zelf, vermoedelijk tussen 960 en 970, in een Karolingische minuskel. In tegenstelling tot het antifonarium uit Sankt Gallen waarvan we weten dat het door Hartker geschreven werd, is van dit graduale niet bekend wie het schreef. Wel zeker is, dat het om één hand gaat.

Het is een graduale, wat betekent dat het de gezangen van de mis bevat. Net zoals in het geval van de antifonaria van Sankt Gallen blijkt ook uit dit boek dat de liturgie aan het eind van de tiende eeuw heel rijke vormen had aangenomen, een beeld dat nog versterkt wordt door de aanwezigheid van een zogenaamd sequentiale (in het manuscript draagt het de titel “Liber hymnorum”), dat vroege sequensen van Notker bevat. Zo dadelijk meer over die Notker, eerst kort het fenomeen sequensen toelichten. Een sequens is in oorsprong een toevoeging aan iets wat al bestaat, een zogenaamde trope. Waar aanvankelijk meestal bestaande melodieën gebruikt werden waarop dan per noot (of kleine groep noten) telkens een lettergreep van een nieuw gemaakte tekst geplaatst werd, ontstonden al gauw ook speciaal gecomponeerde sequensen. Tussen 1000 en 1500 zouden uiteindelijk vele duizenden sequensen gemaakt worden, een doorn in het oog van de zestiende-eeuwse hervormers, die er bij het Concilie van Trente komaf mee maakten. Maar dat is een ander verhaal.

Terug naar Notker. Deze monnik uit Sankt Gallen, die zo prominent in dit manuscript uit Einsiedeln aanwezig is, had als bijnaam Balbulus (de stotteraar). Hij werd geboren in de buurt van Sankt Gallen (ca. 840) en zou er ook sterven (912). Zoals het een echte Karolinger betaamt was hij onder meer de auteur van een Gesta Karoli – zoals de titel het zegt een verslag over de daden van Karel de Grote. Wat ons hier vooral interesseert is zijn Liber hymnorum, een verzameling teksten op sequens-melodieën. Notker schreef de teksten, het is niet zeker in hoeverre hij ook componist was – componeren schijnt hij slechts sporadisch te hebben gedaan.

Waar Notker misschien nog het meest om bekend is, is zijn brief aan een zekere Lambertus, Epistola ad Lantbertum, waarin hij aan deze verder geheel onbekende monnik uitlegt wat de verschillende letters betekenen die in de manuscripten van Sankt Gallen en Einsiedeln bij de neumen geschreven staan. Dankzij deze correspondentie zijn een aantal essentiële karakteristieken van de toegevoegde letters ons goed bekend. Zonder die brief zou dat best moeilijk geweest zijn, al zijn het nu ook geen hiëroglyfen. Het gaat om niet veel meer dan afkortingen, als teken soms met stenografisch karakter (dit laatste wanneer bijvoorbeeld een s en een t samengetrokken worden tot een in elkaar verstrengelde st, als afkorting voor statim of strictim, waarmee aangegeven wordt dat de zanger niet moet blijven hangen op de bewuste noten, maar onmiddellijk met het volgende aansluiten). Nog enkele voorbeelden van dit bescheiden maar boeiend lettersysteem, zo rechtstreeks op de concrete uitvoering van het gregoriaans betrokken. Een a vroeg om altius, om te benadrukken dat een bepaalde noot hoger gezongen moest worden dan men zou vermoeden. Omgekeerd vroeg een i om inferius, dus wanneer een bepaalde noot net lager moest worden gezongen. Niet alle hogere en lagere noten kregen zo’n verduidelijkende letter mee – het zou nogal wat geworden zijn. Zoals zopas nog gesuggereerd, ging het er in eerste instantie om, aan te geven wanneer iets afweek van wat men uit het geheugen of vanuit een intuïtie normaal zou gedaan hebben. Het is daarmee vergelijkbaar met de manier waarop in 19de-eeuwse partituren voor piano pedaalinstructies gegeven worden. De pedaaltekens (meestal een sierlijke P voor het indrukken en een sterretje voor het loslaten)  worden doorgaans ook alleen maar aangetroffen op de plekken waar je gevraagd wordt de pedaal anders te gebruiken dan ‘normaal’.

De twee voorbeelden in de vorige alinea (a en i) zijn letters die om een aanpassing van de melodie vragen. Een andere categorie van toegevoegde letters zijn die letters die om een aanpassing van het ritme of het tempo vragen. Omdat de melodieën in handschriften van enkele eeuwen jonger overgeleverd zijn (weliswaar mogelijk met aanpassingen) maar de ritmische behandeling van die melodieën veel minder of helemaal niet naar voren komt uit die handschriften, is de plaatsing van deze letters van groot belang voor ons inzicht in (en vermoeden over) de ‘juiste’ uitvoeringspraktijk van het vroege gregoriaans. Al eeuwenlang en tot op de dag van vandaag wordt over het ritme van het gregoriaans geredetwist.

Nog even terug naar de monnik Notker, die in dit Einsiedeln-handschrift zo opvallend vertegenwoordigd is. Zelf verhaalt deze monnik dat hij als knaap moeite had met het memoriseren van de lange melodieën (‘melodiae longissimae’), en hoe hij in een boek van een monnik uit Jumièges gezien had hoe je aan noten van een lange melodie lettergrepen kon toevoegen, om zo die melodie gemakkelijker te onthouden. Het levert een van de eerste grote verzamelingen sequensen op (met name 32 lange en 8 kortere), van dewelke de teksten van Notker in zijn eigen tijd al erg geroemd werden om hun rijkdom, het uitstekend Latijn, de complexiteit, en de theologische accuratesse. Dit oeuvre droeg er mee toe bij dat Notker als een van de belangrijkste intellectuelen van zijn tijd werd gezien, wiens naam en faam tot aan het Keizerlijk hof doorklonk.

De manuscripten van Sankt Gallen en Einsiedeln vertegenwoordigen slechts een deeltje van de relatief grote hoeveelheid oudste manuscripten waarin gregoriaans met neumen uitgeschreven staat. Temidden alle andere manuscripten, uit verschillende hoeken van Europa, blijven de bronnen uit deze Zwitserse regio bijzonder populair bij onderzoekers en uitvoerders. Naast de genoemde rijkdom aan tekens en de toegevoegde letters, is ook de aanwezigheid van zogenaamde episemata een opvallend kenmerk van deze familie van manuscripten. De episamata geven ritmische nuances weer (of, volgens sommigen, verlengingen of verdubbelingen van de noot), die het beeld van een fijnzinnig gregoriaans versterken.

Hendrik Vanden Abeele voor Amarant

One thought on “[NL] Musica Mediaevalis 3/40 – Einsiedeln 121

Add yours

Leave a Reply

Fill in your details below or click an icon to log in:

WordPress.com Logo

You are commenting using your WordPress.com account. Log Out /  Change )

Facebook photo

You are commenting using your Facebook account. Log Out /  Change )

Connecting to %s

Blog at WordPress.com.

Up ↑

%d bloggers like this: