
Een heel groot deel van wat we aan westerse Middeleeuwse muziek ter beschikking hebben, stamt uit de context van de christelijke liturgie. Dat is om verschillende redenen logisch. Ten eerste is er voor die liturgie gewoon heel veel muziek gemaakt, voor al de verschillende onderdelen van die liturgie (gezangen voor de mis, voor het officie, voor speciale gelegenheden – zie verder), en per tijd en regio bovendien steeds aan de smaken en behoeftes aangepast. Ten tweede is het ongetwijfeld ook zo, dat muziek van de christelijke liturgie beter bewaard is gebleven dan de muziek uit bijvoorbeeld meer seculiere omgevingen. Ook dat heeft zijn redenen: veel van de wereldlijke muziek werd niet of nauwelijks genoteerd. Als een troubadour zijn lied zong, dan was dat op basis van een gedicht. Het melodietje (en wellicht ook de tekst) kende hij uit het hoofd. Als het wel genoteerd werd, dan nog is de kans dat een wereldlijk handschrift bewaard werd kleiner dan de kans dat een liturgisch handschrift bewaard bleef. Hierop zijn uitzonderingen, die te zijner tijd aan bod zullen komen.
We zijn over de liturgie van de christelijke kerk uitstekend gedocumenteerd. Niet alleen beschikken we – ook al is er veel verloren gegaan – over een indrukwekkende hoeveelheid bronnen uit alle hoeken van de Europese Middeleeuwen. Er zijn ook veel documenten beschikbaar gebleven die soms zeer gedetailleerd aangeven hoe iets wanneer en waarom gedaan werd zoals het gedaan werd in de liturgie. Meer nog, veel puur administratieve documenten (statuten, rekeningen, verslagen etc.) zijn ook bewaard gebleven, wat het onderzoek naar de evolutie van de liturgie veel bijbrengt. Zo zijn er bijvoorbeeld boeken bewaard gebleven waarin de ondervragingen genoteerd staan waaraan de katharen bij de inquisitie van de 13de eeuw onderworpen werden – als ze tenminste niet al voor die ondervraging gedood waren. In het licht van wat in die ondervragingen gezegd en (al dan niet) opgeschreven werd, krijgen we de liturgie van de rechtgeaarde christenen, de liturgie van de ketterse katharen, én het repertoire van de troubadours uit zuidelijk Frankrijk in een ander licht te zien.
Over de christelijke liturgie zijn bibliotheken vol geschreven, en het kan niet de bedoeling zijn dit hier even dunnetjes over te doen. Wat we wel kunnen doen is in vogelvlucht de ontstaansgeschiedenis en de verschijningsvormen ervan bespreken, met het oog op een beter begrip van de muziek die voor die verschillende elementen van de liturgie gemaakt werd. We laten in dit hoofdstuk de mis buiten beschouwing, omdat we structuur en onderdelen van de mis zullen behandelen in deel 34 van deze veertigdelige reeks.
Vanuit de joodse synagoge waren een aantal vormen van liturgie bekend die door de jonge christelijke kerk werden overgenomen. Het reciteren van gebeden, lezingen en psalmen werd rechtstreeks uit de joodse traditie geïmporteerd. Alleen het fenomeen van de hymne was een typisch christelijke toevoeging (meer over de vormen in het volgende deel). In het Oude Testament is overigens flink veel verwijzing naar joodse liturgische gebruiken te vinden, zoals het ritme van de ochtendlijke en avondlijke offers. Van in het begin gingen de christenen dus hun eigen weg, weliswaar in het volle bewustzijn van hun relatie met de joodse gebruiken. In Antiochië en Jeruzalem ontwikkelde zich op basis van de genoemde recitaties een dagritme dat uiteindelijk tegen de tijd van Benedictus (in de vroege zesde eeuw) standaard zou worden. Maar eerst nog even terug naar de evolutie in de eerste 500 jaar.
Nachtelijke samenkomsten waren cruciaal, hetgeen mogelijk samenhing met het clandestiene aspect van de jonge christelijke kerk. (Het hielp natuurlijk ook dat in de psalmen tot nachtelijk bidden werd opgeroepen.) Aanvankelijk bleven die nachtelijke samenkomsten beperkt tot de nacht voor de zondag. De zondag was de focus van de liturgie, het was de dag van Christus’ opstanding. Hier werd de vigilie geboren: het waken aan de vooravond van het feest. Omdat de liturgie (alle teksten, gebeden en psalmen die moeten worden uitgesproken of uitgezongen) alsmaar uitdijt, gaat deze vigilie zich splitsen in een gebedsdienst bij zonsondergang (vespers), bij nacht (metten, nocturnes) en ochtend (lauden). Zo zijn meteen de drie belangrijkste officies van de christelijke kerk benoemd. Het zijn deze officies die de grootste muzikale rijkdom in zich zullen verzamelen. Met toevoeging van de zogenaamde kleine uren, en van de completen bij het slapengaan, ontstaat een dagschema dat sinds Benedictus in grote lijnen onveranderd is gebleven.
METTEN, na middernacht
LAUDEN, bij zonsopgang
PRIME, het eerste uur van de dag (rond 6u)
TERTS, het derde uur van de dag (rond 9u, Christus wordt veroordeeld)
SEXT, het zesde uur van de dag (rond 12u, Christus wordt gekruisigd)
NONE, het negende uur van de dag (rond 15u, Christus sterft)
VESPERS, bij zonsondergang
COMPLETEN, voor ’t slapengaan
Belangrijk hierbij is nog op te merken dat de vespers een bijzondere status hadden: niet alleen werd de vespers de belangrijkste gebedsdienst van de dag (afgezien dus van de mis, en in sommige gevallen ook van de nachtelijke metten), aan de vooravond van zondagen en feesten ontstond ook het gebruik van de ‘eerste vespers’. Deze vesperdienst op zaterdag (cq vooravond) was een voorafspiegeling van wat er op zondag (cq het feest in kwestie) op het liturgische programma stond.
Naast de mis (deel 34) en de gebedsdiensten ontstonden in de eerste eeuwen ook de diensten die met een of andere overgang in het leven te maken hadden: doop, huwelijk, ziekte, begrafenis… Toch is het opvallend dat voor deze bijzondere gebeurtenissen in de mensenlevens relatief weinig bijzondere muziek voorhanden is, behalve dan voor de begrafenis.
Daarentegen zou zich een liturgie ontwikkelen van feestdagen en herdenking van heiligen of speciale gebeurtenissen in het leven van Christus, waarvoor ontzettend veel eigen tekst en muziek gemaakt werd. Het is voor deze feesten, die in het eerste millenium echt als paddestoelen uit de grond schoten, dat in het dagelijkse ritme van mis en gebedsdiensten inhoudelijk baan moest worden geruimd. Zo ontstond de tweespalt ‘proprium’ tegenover ‘ordinarium’, of het verschil tussen datgene wat elke dag anders is, en datgene wat elke dag hetzelfde is.
Hendrik Vanden Abeele voor Amarant
Leave a Reply