[NL]
Zou het mogelijk zijn de middeleeuwse muziek te beschrijven in pakweg veertig maal duizend woorden? Even afgezien van de vormdwang die ontstaat wanneer we onszelf dergelijke format opleggen? En afgezien van de vraag of het wel mogelijk is muziek met woorden te omschrijven, te beschrijven? En verder ook afgezien van het feit dat zelfs de meest diepgaande gedachten die we ontwikkelen en in woorden uitdrukken niet veel meer kunnen zijn dan een irrelevante aanvulling op wat essentieel is: het bekijken, beleven en tot klinken brengen van een partituur, het beluisteren van interpretaties van die partituur, of het omgaan met de onvolledige of zelfs onbestaande partituur?
Om je een idee te geven: duizend woorden, dat zijn twee bladzijden vol. Zouden die veertigduizend woorden, die veertig maal twee bladzijden, een representatief beeld kunnen voorleggen van een duizendjarige muziekgeschiedenis? Laat ons er voor het gemak van uitgaan dat de middeleeuwen, althans op muzikaal vlak, lopen van het jaar 500 tot het jaar 1500. Dat is grofweg van het eind van de klassieke oudheid tot aan de periode waarin de Renaissance zich voluit in de geest van de tijd en over heel Europa verspreid ging manifesteren. Die duizend jaar willen we nu beschrijven aan de hand van veertig toppers. Gemiddeld een topper om de vijfentwintig jaar. Als we het zo voorstellen lijkt dat nog niet eens zo’n gekke gedachte. Maar als we dat zouden proberen te doen met bijvoorbeeld om de vijfentwintig jaar de toppers in de Europese literatuur van de twintigste eeuw, welke vier schrijvers zouden we dan kiezen? En zouden we dan niet erg veel uitstekende schrijvers missen, en zou dat dan representatief zijn voor de literatuurgeschiedenis van de twintigste eeuw?
Met het samenvatten van geschiedenissen of het focussen op toppers doen we altijd onrecht aan wat niet vermeld geraakt. Wat dat betreft hebben we in zekere zin geluk: niet zoals in de moderne tijden met de honderden niet te missen componisten, ontbreken ons in de duizendjarige muziekgeschiedenis van de middeleeuwen heel veel meesterwerken (namelijk gewoon niet overgeleverd, verloren gegaan in de mist van de eeuwen), en heel veel namen (een heel groot deel van de wel overgeleverde muziek blijft van een anonieme hand). Het spreekt boekdelen dat wie aan het eind van de negentiende eeuw besloot zich op middeleeuwse muziek toe te leggen, niet veel meer dan een vijftigtal werken van die categorie zou hebben kunnen vinden. Sinds 1900 is de beschikbaarheid van middeleeuwse bronnen van muziek wel exponentieel toegenomen, maar dan nog blijft het aantal bronnen, het aantal werken tout court, relatief laag ten opzichte van de reusachtige hoeveelheden muziek uit recentere tijden.
Als de keuze beperkt is, kunnen we daarbinnen dan nog wel veertig toppers vinden? En hoe definiëren we toppers, wat zijn er de criteria voor? Iets met creativiteit en innovatie, wellicht? Stel, we willen in veertig episodes een helder beeld krijgen van de rijkdom en de diepgang van het repertoire dat we voor het gemak klasseren onder ‘middeleeuwse muziek’. Wat is er in dat zo verscheiden repertoire dan een topper en wat niet?
Vooreerst is de middeleeuwse muziek, de muziek uit de middeleeuwen, de muziek uit grofweg de periode tussen 500 en 1500, op zich al een topper, gewoon omdat er de kiemen in terug te vinden zijn van zowat alle muziek die vandaag in onze Westerse wereld te horen is. De middeleeuwse muziekgeschiedenis heeft aan de meerstemmigheid het eenvoudige maar adembenemende fenomeen van de tegenbeweging bijgedragen. De overgang die ergens rond de milleniumwisseling gemaakt werd van eenstemmigheid of hooguit parallelle meerstemmigheid naar een echte meerstemmigheid waarbij stemmen mekaar in tegenbeweging gaan benaderen: alleen al die innovatie maakt van de ‘middeleeuwse muziek’ als geheel een topper van formaat.
De 39 andere toppers (ja, er zijn er in overvloed) in onze muziekgeschiedenis van de middeleeuwen zullen elk met hun eigen troeven de status van topper moeten verdienen: een handschrift als dat uit de Zwitserse abdij van Sankt-Gallen is zo oud, en toch al zo gedetailleerd en fijnmazig; de uitvinding van de notenbalk door Guido van Arezzo is essentieel geweest voor de ontwikkeling van de meerstemmigheid; de gregoriaanse modi vormden duizend jaar lang de rode draad doorheen vrijwel alle muziek; en voorts zijn er de mystieke ontboezemingen van iemand als Hildegard von Bingen – een van de eerste met naam bekende componisten uit onze Westerse muziekgeschiedenis; verzamelingen vroege polyfonie uit de Saint-Martial te Limoges, of uit Winchester; de Codex Calixtinus en het Llibre Vermell de Montserrat als getuigen van een rijke bedevaartscultuur; de aangrijpende creativiteit van de Parijse grootmeesters Leoninus en Perotinus; de schattige middeleeuwse schunnigheid uit de Carmina Burana of de Messe des Fous; de stanza’s van de troubadours; de levensliederen van de trouvères; de minnesmart van de Minnesänger; de modale en mensurale notatie van muziek; de vroege missen (zogenaamd van Doornik en van Toulouse); het motet en het madrigaal; de isoritmie; de Ars Nova; grote Franse namen als Philippe de Vitry, Guillaume de Machault, Guillaume Dufay. Heel rijk en heel verscheiden, te veel toppers. Dat alles in telkens duizend woorden willen beschrijven is een oefening in schrappen. Een muziekgeschiedenis in vogelvlucht, 39 keer afdalend naar Street View.
Maar er is nog een ander belangrijk probleem. Eerder stelden we al vast dat veel ‘partituren’ van deze middeleeuwse muziek minstens onvolledig zijn. Sinds de negentiende eeuw zijn we het gewend dat een componist zeer precieze instructies geeft. Zo precies als die instructies zijn (wat overigens niet hoeft te betekenen dat een uitvoerder van zo’n precieze partituren geen ‘interpretatie’ meer geeft), zo vaag en onduidelijk zijn de instructies in de manuscripten met middeleeuwse muziek. Dat is geen bedoelde onduidelijkheid: dergelijke partituren deden veeleer dienst als geheugensteun of als raamwerk waarbinnen de muziek uitgevoerd werd volgens heersende conventies. Maar aan de uitvoerder van vandaag lijkt het een grote vrijheid te schenken. Er wordt zo veel aan de verbeelding van de uitvoerder overgelaten, dat het ‘anything goes’ steeds op de loer ligt. Het levert een heel contrastrijk luisterlandschap op, dat evenveel zegt over de middeleeuwse muziek als over de tijd waarin wij leven en de manier waarop wij de muziek lezen van meer dan vijfhonderd jaar geleden.
Hendrik Vanden Abeele voor Amarant
Leave a Reply