[NL] Musica Mediaevalis 17/40 — Het Latijnse Lied

Three monks singing from a manuscript, clearly containing mensural notation. [Stowe Breviary, 1322-1325, London, British Library, Stowe 12, f195]
Three monks singing from a manuscript, clearly containing mensural notation. [Stowe Breviary, 1322-1325, London, British Library, Stowe 12, f195]
Het is niet echt een genre, ‘het Latijnse lied’, maar deze aflevering vond ik toch nodig om er een paar juweeltjes van middeleeuwse lyriek in onder te brengen. Over Venantius Fortunatus van de zesde eeuw moeten we het hebben; we maken ook een zijstapje naar de achtste eeuw waar de Planctus cygni onze aandacht trekt; en we staan ten slotte stil bij een andere grote Franse dichter, Pierre Abelard.

Maar eerst willen we dus flink ver in de tijd terugkeren, naar het Italië van de prille zesde eeuw. Daar wordt, in de buurt van Treviso, Venantius Fortunatus geboren, die later de titel ‘oudste dichter van Frankrijk’ toegedicht wordt. (Dat was een toepasselijk woord: toegedicht.) Oudste dichter van Frankrijk, jawel, alhoewel hij van geboorte Italiaan was. Venantius was vermoedelijk naar Metz getrokken in het jaar 566, om het huwelijk van koning Sigebert met de visigotische prinses Brunhild bij te wonen. Hij zou dat jaar aan het hof van de koning doorbrengen, en later ook een winter aan het hof van de broer van de koning in Parijs. Na een bedevaart naar Tours, waar hij het graf van de heilige Martinus bezocht, vestigde hij zich in Poitiers, waar hij bisschop werd. Dat was kort voor zijn dood.

Het zijn drie van Venantius’ religieuze gedichten die hier onze aandacht trekken. Het Vexilla regis, een hymne voor de Goede Week; het Pange lingua, dat de aanbidding van het kruis op Goede Vrijdag begeleidt; en het Salve festa dies, een lied voor de processie van de nieuw-gedoopten op Pasen. Elk van deze liederen – het is niet zeker wie de melodie gemaakt heeft, voor alle duidelijkheid – is in de eeuwen daarna beroemd geworden. In het eerste deel van de Divina Comedia van Dante, bijvoorbeeld, is het Virgilius die Lucifer introduceert met de eerste regel van het Vexilla regis prodeunt. Om maar te zeggen. Dat lied, waar Venantius nog het meest mee geïdentificeerd wordt, werd voor het eerst gezongen tijdens een processie op 19 november van het jaar 569, mooi toch dat we daar zo gedetailleerd van op de hoogte zijn. Die dag werd een reliek van het Kruis van Tours naar Poitiers gebracht. De reliek was door de Byzantijnse keizer Justinus II naar Radegunda gestuurd, op haar verzoek. De reliek moest in haar klooster Saint-Croix in Poitiers terechtkomen en Venantius, met wie Radegunda bevriend was, maakte voor deze gelegenheid het beroemd geworden lied. Hier volgt de eerste strofe, met een lekker ouderwetse vertaling door Jan Willem Schulte Nordholt.

Vexilla regis prodeunt,

Fulget crucis mysterium,

Quo carne carnis conditor

Suspensus est patibulo.

 

Des konings vaandels gaan vooraan,

’t geheim des kruises grijpt ons aan,

dat op het schandhout uitgespreid

de Schepper als een schepsel lijdt.

In de christelijke traditie zijn uiteindelijk veel dichters opgestaan die aan de liturgie hun Latijnse poëzie hebben toegevoegd. Velen haalden het virtuoze niveau van Venantius Fortunatus niet, maar er zijn dus wel duizenden teksten die via hymnen, sequensen en andere muzikale zettingen de liturgie gehaald hebben, om er te blijven.

Tot een speciale groep van Latijnse liederen behoort de planctus. In zekere zin is dit genre nog door Venantius Fortunatus beïnvloed, want de planctus is een voortzetting van het ten tijde van de Italiaanse Fransman populaire grafdicht, het epitaaf, waaruit lamento’s en dus ook de planctus voortvloeiden. Een interessant voorbeeld daarvan is de Planctus cygni: klaagzang van de zwaan – of zwanezang, zo je wil. Het is een tekst van net aan het eind van het eerste millennium, op een thema uit de klassieke tijd, in het Latijn. Alhoewel inhoudelijk niet onmiddellijk christelijk, is er door de dichter aan het eind van dit verhaal over de eenzame zwaan toch een christelijke twist aan gegeven. Het zou een populair verhaal worden, ook in kerkelijke middens, en het is bekend dat het in Limoges en in Winchester gebruikt werd in de liturgie. Een bewijs van de populariteit van de Planctus cygni wordt geleverd in de Carmina Burana (zie aflevering 18), waar het goliardische gedicht Olim lacus een parodie op de Zwanezang bevat, waarin de zwaan helaas gebraden en opgegeten wordt.

De Planctus cygni heeft de vorm van een sequens. Een zeer evenwichtige sequens overigens, met acht dubbele verzen, en telkens één vers aan het begin en aan het eind. De bijzonderheid van deze klaagzang is de steeds terugkerende melodische frase a-g-a-g-f, op die toonhoogte of een kwint hoger. Het hele stuk lijkt wel uitsluitend uit herhalingen en uitbreidingen van die ene melodische lijn te bestaan, waardoor het klagende karakter van het gedicht sterk benadrukt wordt.

Nog een flinke stap in de tijd en we komen bij de romantische helden bij uitstek, het 12de-eeuwse koppel Pierre Abelard en Héloïse. Pierre Abelard was geboren in 1079 in de buurt van Nantes. Tijdens zijn studie aan de kathedraalschool van Parijs (zie ook afleveringen 15 en 16, deze kathedraalschool was de voorloper van de Parijse universiteit) werd hij verliefd op Héloïse. Zij was de nicht van de kanunnik Fulbert, bij wie hij inwoonde. Héloïse werd zwanger, waarop Fulbert Abelard liet castreren, en het koppel uit elkaar haalde. Zij werd non en later abdis, hij werd monnik in Saint-Denis. (Dit was een high speed versie van een lang verhaal.) De correspondentie tussen de twee geliefden, ook en vooral na hun scheiding, behoort tot de meest boeiende literatuur die ons uit de Middeleeuwen is overgeleverd.

Het oeuvre van Abelard, alhoewel niet helemaal bewaard gebleven, is groot en indrukwekkend. Ook hij was een specialist in het schrijven van klaagzangen. Van zijn hand zijn er zes bekend, en één ervan, de Planctus virginum, zou later model staan voor het 13de-eeuwse Lai des pucelles. De klaagzangen van Abelard, geschreven na 1030, zijn alle gebaseerd op bijbelse thema’s. Het rijm is ‘conservatief’, maar ritme en muzikale structuur is hoogst origineel aangepakt.

Abelard schreef ook een boek met hymnen, waarvan slechts één melodie is overgeleverd, de zaterdagse hymne O quanta qualia. Het hymnenboek maakte hij speciaal voor Héloïse, die op dat moment al abdis was. De hymnen werden volgens metrum gegroepeerd, en er waren bijgevolg maar een paar melodieën nodig om het hele boek te kunnen zingen. Het boek geraakte in onbruik, en ging grotendeels verloren.

Hendrik Vanden Abeele voor Amarant.

Hou de programmatie van Amarant in het oog: op 25 september 2013 is te Leuven een tiendelige cursus over de muziekgeschiedenis begonnen, een jaar later (dus september 2014) begint diezelfde reeks te Aalst.

Deze tekst mag vrij gebruikt worden, wel graag de bron vermelden.

Leave a Reply

Fill in your details below or click an icon to log in:

WordPress.com Logo

You are commenting using your WordPress.com account. Log Out /  Change )

Facebook photo

You are commenting using your Facebook account. Log Out /  Change )

Connecting to %s

Blog at WordPress.com.

Up ↑

%d bloggers like this: