[NL] Musica Mediaevalis 11/40 – Organum

Page from Saint-Martial. Sources from Saint-Martial are famous for the presence of organum.

Ondanks de muzikale versieringen of toevoegsels van of bij het gregoriaans in vorige afleveringen beschreven, bleef tot zeker in de elfde eeuw het typische karakter van dat gregoriaans gevrijwaard. Het betrof doorgaans een in principe eenvoudig, eenstemmig gezang, sterk vanuit de tekst gedacht en op de tekst betrokken, waaraan als het ware een zangerig voorlezen van de tekst ten grondslag ligt. Toch is al heel vroeg ook de meerstemmigheid aanwezig. Een ondersteunende zoemtoon (de zogenaamde bourdon) moet al vrij snel in gebruik geweest zijn. De techniek van de bourdon wordt al beschreven door Hucbald van Saint-Amand aan het eind van de 9de eeuw. Daarnaast is er uiteraard de natuurlijke meerstemmigheid die ontstaat wanneer mensen samenzingen: mannen met verschillende stemtypes (die de behoefte voelen om elk in een eigen register te zingen, bijvoorbeeld in kwarten of kwinten), mannen en knapen samen, mannen en vrouwen samen (dit laatste in de kerk van de Middeleeuwen waarschijnlijk nooit toegepast – toch niet officieel). Meerstemmigheid heeft dus op natuurlijke wijze altijd al bestaan, en het is dan ook niet verwonderlijk dat, wanneer Hucbald en anderen in de 9de eeuw voor het eerst de term organum gaan gebruiken (hun term om meerstemmigheid aan te duiden) ze met deze term helemaal niet schijnen te doelen op een nieuw fenomeen. Hucbald beschrijft er meerstemmigheid mee, met alle consonantie en dissonantie daaraan verbonden.

De primitiefste vormen van meerstemmigheid hierboven beschreven (bourdon, parallel zingen…) groeien vanaf het einde van het eerste millennium en vooral aan het begin van het tweede millennium snel uit tot echte polyfonie: het gelijktijdig klinken van verschillende melodieën. Die gewilde rijkdom is in de eerste plaats bedoeld om bij te dragen tot de pracht en praal, en de plechtigheid van de diensten – vandaar ook dat heel wat van deze vroege polyfonie vooral overgeleverd is als repertoire bij de belangrijke feesten van de Christelijke kerk.

Uiteraard was de muzikale mens zich hier ook een uitlaat aan het zoeken voor de creatieve energie, die overigens ook buiten de kerk tot ontwikkeling van meerstemmigheid zou leiden – zij het minimaal in vergelijking tot de plek bij uitstek waar muziek gemaakt werd: de kerk. Daar werd letterlijk dag en nacht muziek gemaakt, dikwijls door zeer ervaren zangers die bovendien door jarenlang samenzingen erg op mekaar afgestemd geraakt waren. Vooral in de collegiale kerken zullen we spoedig ook de echte professionele zanger ontmoeten, de zanger die betaald wordt om zo goed mogelijk te zingen, de zanger die in latere eeuwen ook zeer expliciet de opdracht zal krijgen om meerstemmigheid te verzorgen.

Ongetwijfeld is de uitvinding van polyfonie – of zouden we het beter de ‘ontdekking’ noemen – een van de belangrijkste gebeurtenissen van de westerse muziekgeschiedenis. Toen het concept van het laten samenklinken van verschillende melodieën eenmaal goed op de sporen zat, zou het voor zowel theoretici als zangers en componisten zelf (vaak in één persoon verenigd) een van de belangrijkste aandachtspunten worden. Voor sommige, vaak anonieme componisten zou het een ware obsessie worden. Al snel zal overigens ook een spanningsveld ontstaan tussen eigentijdse theoretici die regels proberen vast te leggen, en de muzikanten die vanuit de complexiteit en de vrijheid van improvisatie de grenzen van deze regels steeds opnieuw aftasten en verleggen.

Meer en meer zal de meerstemmigheid zich van het oorspronkelijke gregoriaans losmaken, een proces dat tegen de zestiende eeuw ongeveer voltrokken zal zijn. Niet dat de polyfonie van de zestiende eeuw geen gebruik meer zal maken van gregoriaanse melodieën, maar het gregoriaans zal alsmaar minder het constituerende element van die polyfonie gaan uitmaken.

De verschillende soorten polyfonie die zich hebben ontwikkeld worden vandaag (vaak ook wel op basis van eigentijdse traktaten) in vakjes gestopt en benoemd. Dat houdt de geschiedenis ervan enigszins overzichtelijk, maar doet anderzijds oneer aan bepaalde karakteristieken van specifieke muziekstukken, en aan de verschillende mengvormen. De geschiedenis van de ontwikkeling van de polyfonie is ongemeen complex, en moeilijk te beschrijven in strikt lineaire of formele zin. In het bespreken van deze geschiedenis bespreken we het doen en laten van een levend wezen, met alle (in)consequenties en (in)consistenties van dien.

Keren we nog even terug naar de zowat oudste term die voor meestemmigheid gebruikt werd: organum. Daarvan bestaan verschillende types, die allemaal sterk terug te voeren zijn op de oorspronkelijke (gregoriaanse) melodie. Het basisprincipe is, dat het gregoriaans (de vox principalis) een andere melodie boven of naast zich krijgt, die er in principe parallel mee beweegt. Deze tweede stem is dan de vox organalis, en het resultaat is het zogenaamde eenvoudig organum. Wanneer de parallelle beweging heel strikt is, spreken we van (hoe kan het anders) strikt of parallel organum. Soms verloopt die beweging minder parallel, laat ons dan in dat geval van aangepast parallel organum spreken (om verwarring met het 11de-eeuwse vrij organum te vermijden). Uit een latere beschrijving van meerstemmigheid (met name door Guido van Arezzo, zie aflevering 4) blijkt dat tegenover het bovenstaande men rond het jaar duizend een groeiend besef had van niet de parallelle beweging, maar net de tegenbeweging. In het goed begrijpen van dit fenomeen ligt een belangrijke sleutel tot het inzicht in het functioneren van polyfonie. Overigens blijft het concept van de tegenbeweging tot op vandaag een basisregel in de klassieke harmonie en het klassieke contrapunt.

Tegen het einde van de 11de eeuw was de meerstemmigheid bij het vrij organum aangekomen. Twee belangrijke traktaten getuigen van de snelle ontwikkeling die de meerstemmigheid sinds de eenvoudige vormen van organum had doorgemaakt: De Musica, van Jan van Affligem; en het anonieme Ad organum faciendum. Centrale begrippen in de nieuwe meerstemmigheid zijn: onafhankelijkheid en tegenbeweging. Het is de vox organalis die voortaan een veel grotere onafhankelijkheid ten opzichte van de dragende, gregoriaanse melodie zal toegestaan worden. Niet alleen kan deze stem in tegenbeweging of parallel met de vox principalis bewegen, de solist(en) die zich op de vox organalis toeleggen kregen een grotere vrijheid, met een grote keuze aan mogelijkheden. Het wordt de vox organalis bijvoorbeeld mogelijk om ook rond de andere stem te cirkelen, het zogenaamde stemkruisen, wat verregaande gevolgen heeft voor de manier waarop slotformules uitgebouwd worden. Ook schijnt hier de theoretische mogelijkheid overwogen te worden dat de vox organalis meer dan een noot zingt per noot in de vox principalis. Het luidt het einde in van een noot-tegen-noot meerstemmigheid. De 12de eeuw (die we nu bereikt hebben) levert ons ook de eerste bronnen met organum-composities, waaruit we enerzijds een idee kunnen vormen hoe (eventueel ook improvisatorisch) met meerstemmigheid werd omgegaan, en anderzijds een voorsmaakje krijgen van de verdere evolutie ervan.

©Hendrik Vanden Abeele voor Amarant

Deze tekst mag vrij gebruikt worden, maar dan wel graag de auteur en de bron vermelden. Dank!

Leave a Reply

Fill in your details below or click an icon to log in:

WordPress.com Logo

You are commenting using your WordPress.com account. Log Out /  Change )

Facebook photo

You are commenting using your Facebook account. Log Out /  Change )

Connecting to %s

Blog at WordPress.com.

Up ↑

%d bloggers like this: